Willem Brandt als redacteur van de Bussumsche Courant/Goois Nieuwsblad.
Willem Brandt als redacteur van de Bussumsche Courant/Goois Nieuwsblad. Foto: Historische Kring

De laatste column van Willem Brandt in De Telegraaf

Historie

BUSSUM - Willem Simon Brand Klooster (1905-1981) was journalist, schrijver en dichter onder het pseudoniem Willem Brandt. In 1927 vertrok hij naar Nederlandsch-Indië. Daar werd hij redacteur, vervolgens hoofdredacteur en later ook directeur van de Deli Courant in Medan. 

door Klaas Oosterom

Tijdens de Japanse bezetting zat hij in diverse interneringskampen. Onder Soekarno werd het krantenbedrijf onteigend en in 1954 keerde hij berooid naar Nederland terug. In 1957 nam hij in Bussum drukkerij Märkelbach in de Kapelstraat over en werd hij hoofdredacteur van de Bussumsche Courant. Zijn toneel-, tentoonstelling- en boekrecensies overstegen het niveau van een plaatselijk krantje en hij vergrootte de lezerskring in 1967 onder de titel Goois Nieuwsblad met speciale edities voor Naarden en Huizen. 

Gedichten

Vanaf 1937 verschenen er ook gedichtenbundels van zijn hand. Daarin geeft hij in neoromantische stijl uiting aan zijn hang naar het Oosten. Zijn gedichten over zijn tijd in Japanse interneringskampen zijn soms aangrijpend. De gedichten die hij in de laatste tien jaar van zijn leven schreef zijn ‘moderner’ en vrijer van toon dan zijn vroegere. In totaal kwamen er twintig gedichtenbundels en diverse boeken van hem uit. In 2011 gaf de Historische Kring Bussum i.s.m. Gooibergpers een bloemlezing van zijn gedichten uit.

De Telegraaf

De laatste tien jaar van zijn leven was hij ook columnist van De Telegraaf. Zijn maatschappelijke en culturele opvattingen waren voor die tijd behoorlijk conservatief. Hieronder zijn laatste column in De Telegraaf van 14 februari 1981, twee maanden voor zijn overlijden, over Bussum, het logement Jan Tabak in het Bussum van eind 19de eeuw en dat van rond 1980.

Het mooie Gooi, die voortuin van Amsterdam, Is altijd al lieflijk en schoon geweest. In 1820 bezocht een zekere A. Cramer, liefhebber van natuur en rust, die contreien. Hij was verrukt over het schilderachtige landschap en de stilte van een dorpje als Bussum: “Een door velen onopgemerkt plekje gronds dat degenen die de eenzaamheid beminnen genoegdoening schenkt.” Maar, zo stelt hij vast, behoorlijke herbergen vindt men er niet, hoogstens een schamele kroeg. Ratten en muizen dragen daar in het nachtelijk uur het stro uit de matrassen weg.

Dan trof een andere reiziger, D. F. van Heyst, het ruim een halve eeuw later beter. In het op gezette tijden verschijnend boekje Mengelwerk, ‘bestemd tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen’, beschrijft hij een wandeling in 1874 door Naarden-Bussum. Van Heyst was een echte pionier, hij behoorde tot de eersten die de reis van Amsterdam naar ‘t Gooi niet met de schuit of per omnibus maakten maar met de toen nog maar sinds kort geopende spoorlijn. Een hele, zenuwachtige onderneming. Zelfs de spoorwegbeambten maakten, volgens onze toerist, een gespannen indruk en ‘liepen zichzelf voorbij’. Enfin, men kwam veilig aan. Het station van Bussum stond volgens zijn beschrijving ‘in een barre woestenij’, vanwaar men in de verte de torens van dit dorp en van Naarden kon zien. Geen rijtuig te bekennen, noch een omnibus.

Om een bewoonde streek te bereiken viel er niets anders te kiezen dan een wandeling, die door allerlei smalle paadjes voerde, want ook een redelijk begaanbare weg ontbrak. Maar na een uur, voortstappend tussen golvende korenvelden, bereikte onze reiziger dodelijk vermoeid het doel van zijn expeditie: het toen al van ouds bekende en beroemde logement Jan Tabak, te midden van een lommerrijke tuin, zeer groot, dat zoals Van Heyst noteert, voor de logés een wel zeer aangenaam verblijf moest opleveren. Dat maakte, na zo’n moeizame reis uit Amsterdam, alles goed.

Jan Tabak koesterde toen al een landelijke reputatie. Het logement dateerde van 1687 en werd opgericht door een zekere Jan Toebacxman, die een drankwinkel in Bussum had. In 1813 had het veel van de strijd tegen de in de vesting Naarden gelegerde Fransen te lijden. Niemand minder dan een dienstbode van dit hotel, Anna Meurs, zou als parlementaire der Kozakken in die tijd de vesting van de bezetters hebben opgeëist. Van dit historische feit heeft lange tijd een fraaie prent in Jan Tabak gehangen. Voorbij. Zoals het met Jan Tabak voorbij is. Want deze maand zijn de slopers gekomen en het vermaarde hotel gaat voorgoed tegen de grond.

Een paar jaar geleden bleek Jan Tabak niet meer te exploiteren, het werd gesloten. Er is lang gepraat over het herstel. Vergeefs. De autostroom uit Amsterdam raast er aan voorbij. De muizen en ratten waar Cramer in 1820 over schreef zijn teruggekomen. Zo Is er wéér iets ouds en goeds verdwenen, dat velen eenmaal dierbaar was.

Jan Tabak in 1955.
Logement Jan Tabak omstreeks 1900; gesloopt in 1982.
Afbeelding
Afbeelding